Verordening individuele inkomenstoeslag Particpatiewet, IAOW, IAOZ 2020
Verordening individuele inkomenstoeslag Particpatiewet, IAOW, IAOZ 2020
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
- 1.
-
2.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
-
2.
In afwijking van lid 1 geldt dat, als een van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet, de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoet, recht heeft op de financiële bijdrage naar de norm van een alleenstaande (ouder).
- 3.
Het dagelijks bestuur kan ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 7. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur of maakt het nadere regels.
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet, IOAW, IOAZ 2020
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet, de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de Participatiewet verwezen.
Wat betreft het begrip “inkomen” (sub f.) is opgenomen dat hiermee hetzelfde wordt bedoeld als het inkomen van artikel 32 van de Participatiewet, en de bijstandsuitkering maar exclusief vakantietoeslag.
Dit houdt tevens in dat eventueel de vrijlatingsbepalingen van artikel 31 van de wet van toepassing zijn.
Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de financiële bijdrage een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte financiële bijdrage buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.
Evenmin kan rekening worden gehouden met een eventueel gelegd beslag op het inkomen. Bijstand (financiële bijdrage) voor gemaakte schulden is immers niet mogelijk.
Wat betreft het begrip “bijstandsnorm” (sub b.): in navolging van het begrip inkomen is bepaald dat ook deze (logischerwijs) exclusief vakantietoeslag is. De kostendelersnorm maakt onderdeel uit van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals de wetgever dit bedoeld heeft.
In artikel 2 is de doelgroep voor de financiële bijdrage omschreven.
Aan deze voorwaarden moet zijn voldaan op de verzoekdatum (aanvraagdatum) en gedurende de 24 maanden die daaraan voorafgingen.
Het inkomen is gemaximeerd op 110% van de bijstandsnorm (inclusief de kostendelersnorm, exclusief vakantietoeslag).
Bij het criterium “geen concreet uitzicht op inkomensverbetering” spelen de krachten en bekwaamheden van de persoon in kwestie een rol (maatwerk).
Los hiervan kan gezegd worden dat bijstandsgerechtigden met arbeidsverplichting dit zicht alleen op grond van hun arbeidsverplichting niet hebben, maar weer wel studerenden.
Ook mensen die in deeltijd werken en bij wie geen belemmeringen zijn vastgesteld om meer uren te gaan werken hebben een concreet zicht op inkomensverbetering.
Bij mensen met een WW-uitkering of een ZW uitkering kan als uitgangspunt gelden dat zij eveneens zicht hebben op inkomensverbetering. Dit geldt ook voor zelfstandigen, tenzij het beëindigende zelfstandigen betreft (zoals bedoeld in de Bbz).
Ook de mate van de geleverde inspanningen om tot inkomensverbetering te komen kan er volgens de wetgever toe leiden dat men geen recht heeft op de financiële bijdrage. Hetgeen zicht hebben op inkomensverbetering kan immers het directe gevolg zijn van eigen handelen of gemaakte keuzes.
Daarom is in de voorgestelde verordening geregeld dat bij schending van de arbeidsverplichting die heeft geleid tot een maatregel (verlaging van de bijstand) ingevolge de Afstemmingsverordening geen recht bestaat op de financiële bijdrage (artikel 3).
In onderdelen a. en c. is in overeenstemming met de wet en voor de duidelijkheid opgenomen dat bedoelde groepen geen recht hebben op de financiële bijdrage.
Meer in het algemeen is het zo dat als men geen recht heeft op bijstand (bijvoorbeeld gedetineerden), of daarvan is uitgesloten (bijvoorbeeld personen die uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs hadden kunnen volgen), men ook geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag en dus financiële bijdrage.
Ook de mate van de geleverde inspanningen om tot inkomensverbetering te komen kan er volgens de wetgever toe leiden dat men geen recht heeft op de toeslag. Het niet zicht hebben op inkomensverbetering kan immers het directe gevolg zijn van eigen handelen of gemaakte keuzes. Daarom is in onderdeel b. geregeld dat bij schending van de arbeidsverplichting die heeft geleid tot een maatregel (verlaging van de bijstand) ingevolge de Afstemmingsverordening geen recht bestaat op de bijdrage.
Het recht op de financiële bijdrage komt de gehuwden gezamenlijk toe. Worden personen op de aanvraagdatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten dus beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van deze verordening. Voldoet een van de gehuwden of beiden niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden in principe geen recht op de bijdrage.
Als echter een van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet, heeft de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoet, recht op de bijdrage naar de norm van een alleenstaande (ouder).
Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende echtgenoot tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op de bijdrage.
De leefvorm kan ook zijn gewijzigd tijdens de referteperiode.
Als een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode alleenstaand is geweest, maar op de aanvraagdatum een gezamenlijke huishouding voert dan:
- •
- •
Is een persoon op de aanvraagdatum alleenstaand, maar had hij tijdens de referteperiode wel een partner? Dan volgt wat betreft de referteperiode een beoordeling:
- •
- •
Artikel 5. Hoogte van de financiële bijdrage
De hoogte van de financiële bijdrage is afhankelijk van de gezinssituatie op het moment van indiening van de aanvraag: is sprake van een alleenstaande (ouder) of is er sprake van gehuwden (gezamenlijke huishouding).
Voor personen in een inrichting/instelling geldt een lagere financiële bijdrage omdat zij lagere bestaanskosten hebben.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 7. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
Het betreft hier een delegatiebepaling aan het dagelijks bestuur in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Het spreekt dat het dagelijks bestuur daarbij de kaders van de wet en deze verordening in acht moet nemen.
Artikel 8. Intrekken oude verordening
Dit artikel spreekt voor zich.