De raad van de gemeente Hillegom;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2018, Z-18-059355/voorstelnummer 147271;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2019
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
-
a.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
-
b.
verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;
-
c.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
-
a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
-
b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
Als gebruiker wordt aangemerkt:
-
a.
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
-
b.
ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Voorwerp van de belasting
Voor de toepassing van deze verordening wordt als één perceel aangemerkt:
-
a.
de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III waardering onroerende zaken;
-
b.
een binnen de gemeente gelegen roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;
-
c.
een gedeelte van een roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
-
d.
een samenstel van twee of meer roerende zaken, die duurzaam aan een plaats zijn gebonden of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
-
e.
het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
-
1.
Voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen wordt een vast bedrag aan belasting geheven.
-
2.
Voor percelen die niet in hoofdzaak tot woning dienen wordt een bedrag aan belasting geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
-
3.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
-
4.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
-
a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
-
b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
-
5.
De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.
Artikel 6 Belastingtarieven
-
1.
Het tarief voor het gebruikersdeel bedraagt:
-
a.
voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen € 230,25
-
b.
indien het perceel wordt gebruikt door één persoon € 201,25
-
2.
Voor percelen die niet in hoofdzaak tot woningen dienen bedraagt het tarief voor elke volle eenheid van kubieke meters water, bij een hoeveelheid water:
-
a.
-
b.
-
c.
-
d.
500 tot 1.000 m3 € 453,25
-
e.
1.000 tot 2.000 m3 € 723,25
-
f.
2.000 tot 4.000 m3 € 1.263,25
-
g.
4.000 tot 6.000 m3 € 1.983,25
-
h.
6.000 en meer € 3.783,25
in afwijking van het bovenstaande bedraagt de belasting voor elk perceel dat niet direct of indirect is aangesloten op het waterleidingstelsel en van waaruit geen water via het rioleringsstelsel wordt afgevoerd dat is verkregen door middel van een eigen pompinstallatie: € 50,00.
-
3.
Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
-
1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is bij de aanvang van de belastingplicht.
-
2.
Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
-
3.
Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
-
4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.
Artikel 10 Termijnen van betaling
-
1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
-
2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
-
3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
-
1.
De Verordening rioolheffing 2018, vastgesteld bij raadsbesluit van 7 december 2018 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
-
2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
-
3.
De datum van ingang van heffing is 1 januari 2019.
-
4.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolheffing 2019”.