Gemeenschappelijke Regeling Cocensus 2020
Gemeenschappelijke Regeling Cocensus 2020
Gemeenschappelijke Regeling Cocensus
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Haarlem, Haarlemmermeer, Hillegom, Beverwijk, Oostzaan, Wormerland, Alkmaar, Bergen, Heerhugowaard, Langedijk, Den Helder, Uitgeest, Castricum en Heiloo, ieder voor zoveel het zijn bevoegdheden betreft;
dat het gewenst is hun samenwerking bij het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie, heffing en invordering van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten, de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, de behandeling van bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie en de behandeling van verzoeken om kwijtschelding inclusief de behandeling van administratief beroep, voort te zetten op basis van een gemeenschappelijke regeling;
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;
gelet op de artikelen 7, 8 en 40 van de Archiefwet 1995 en artikel 6 van het Archiefbesluit 1995;
de gemeenschappelijke regeling Cocensus 2020.
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
- 10.
HOOFDSTUK II Het openbaar lichaam
Artikel 2 Het openbaar lichaam Cocensus
- 1.
- 2.
- 3.
HOOFDSTUK III Belangen en bevoegdheden
Artikel 3 Te behartigen belangen
1. De regeling wordt getroffen in het belang van een zo doelmatig mogelijk beheer en uitvoering van werkzaamheden met betrekking tot:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
2. Cocensus kan de deelnemers adviseren omtrent de voorbereiding en opstelling van belastingbeleid en belastingverordeningen.
-
1.
Ter behartiging van de in artikel 3 genoemde belangen dragen de deelnemers aan Cocensus de bevoegdheden over, welke benodigd zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
-
5.
De vertegenwoordigende organen van de deelnemers geven elkaar wederzijdse toestemming om de bevoegdheid tot de heffing en de invordering en tot kwijtschelding van andere belastingen, heffingen en rechten dan bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, over te dragen aan Cocensus. Het dagelijks bestuur neemt de bevoegdheden als bedoeld in de vorige volzin op in bijlage 1 bij deze regeling en zendt deze aan de deelnemers en Gedeputeerde Staten.
- 6.
- 7.
- 8.
Het bestuur van Cocensus bestaat uit:
- 1.
HOOFDSTUK V Het algemeen bestuur
- 1.
-
2.
Elk van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers wijst uit zijn midden één lid aan die hem in het algemeen bestuur vertegenwoordigt, alsmede een plaatsvervangend lid, dat het lid bij verhindering vervangt. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.
-
3.
De stemverhouding wordt vastgesteld aan de hand van de jaarlijkse bijdrage aan Cocensus, met dien verstande dat iedere deelnemer met een bijdrage van meer dan € 3 miljoen 5 stemmen, met een bijdrage van ≥ € 2 miljoen en ≤ € 3 miljoen 4 stemmen, met een bijdrage van ≥ € 1 miljoen en < € 2 miljoen 3 stemmen, met een bijdrage van ≥ € 500.000 en < € 1 miljoen 2 stemmen en met een bijdrage van minder dan € 500.000 1 stem heeft.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
-
10.
Op de vergadering, bedoeld in het negende lid, is het achtste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het negende lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van de bestuursleden aanwezig is.
Voor zover de bevoegdheden niet bij deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn toegekend, behoren tot de bevoegdheden van het algemeen bestuur, onverminderd het bepaalde in artikel 33, respectievelijk artikel 33a van de Wet, onder meer:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
Artikel 9 Informatie- en verantwoordingsplicht
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
-
9.
Een lid van het algemeen bestuur dat niet langer het vertrouwen geniet van het college van burgemeester en wethouders dat hem heeft aangewezen, kan door dat college als lid van het algemeen bestuur worden ontheven. In dat geval draagt dat college er zorg voor dat zo spoedig mogelijk een nieuw lid wordt aangewezen.
- 10.
HOOFDSTUK VI Het dagelijks bestuur
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
-
5.
Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid van het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
1. Tot de bevoegdheden van het dagelijks bestuur behoort, onverminderd het bepaalde in artikel 33b van de Wet, onder meer het voorbereiden van besluiten van het algemeen bestuur, alsmede het uitoefenen van het dagelijks bestuur van Cocensus, voor zover niet bij of krachtens wettelijke bepaling de voorzitter hiermede is belast.
2. Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd tot:
- 1.
- 2.
-
3.
uitoefening van de Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit 1995 en van de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van de Belastingdienst en de directeur, respectievelijk het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van de deelnemers;
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
Artikel 13 Informatie- en verantwoordingsplicht
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
Artikel 14 Algemene bepalingen
- 1.
- 2.
- 3.
- 1.
- 2.
-
3.
De voorzitter vertegenwoordigt Cocensus in en buiten rechte. Indien het college waarvan de voorzitter deel uitmaakt, partij is in een geding waarbij Cocensus is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter met betrekking tot dat geding deze bevoegdheid uit. Indien ook de deelnemer van welks bestuur de plaatsvervangend voorzitter deel uitmaakt bij dat geding betrokken is, wordt een ander lid van het bestuur gemandateerd om Cocensus met betrekking tot dat geding te vertegenwoordigen.
HOOFDSTUK VIII Ambtelijk apparaat
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
- 10.
- 11
- 12
1. De inspecteur oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer, de Wet op de bedrijven-investeringszones en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de deelnemers.
2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de inspecteur de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht en houdt hij rekening met de uitvoeringsregels die het dagelijks bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.
1. De ontvanger oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de bedrijveninvesteringszones zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van de deelnemers.
2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de ontvanger de door de gemeenteraad van de desbetreffende deelnemer vastgestelde kwijtscheldingsregels en de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de uitvoeringsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.
Artikel 16c Ambtenaar van Cocensus
1. De ambtenaar van Cocensus oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer, de Wet op de bedrijven-investeringszones en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 232, tweede lid, sub d, van de Gemeentewet.
2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de ambtenaar van Cocensus de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de uitvoeringsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.
Artikel 16d Belastingdeurwaarder
1. De belastingdeurwaarder oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de bedrijven-investeringszones zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.
2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de uitvoeringsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.
HOOFDSTUK IX Begroting, rekening, bevoorschotting en kostentoerekening
Artikel 17 Administratie en controle
- 1.
- 2.
Artikel 18 Algemene Financiële en beleidsmatige kaders
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
-
1.
Het dagelijks bestuur stuurt jaarlijks, vóór 15 maart van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de raden een ontwerp aan voor de begroting met toelichting, dit inclusief een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren. Per deelnemer is een kostentoerekening opgenomen waarbij de jaarbijdrage toegerekend is naar de onderhavige taakvelden.
- 2.
- 3.
-
4.
De raden kunnen vóór 1 juni bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Bij het voorstel van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur voegt het dagelijks bestuur een reactienota, waarin gemotiveerd wordt aangegeven op welke wijze de zienswijze wel of niet is verwerkt in dit voorstel.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
- 10.
- 11
Artikel 20 Bijdragen van gemeenten
1. De jaarlijkse vergoeding en de verdeelsleutel per deelnemer wordt jaarlijks in de begroting van Cocensus vastgelegd. Deze vergoeding is gebaseerd op de werkzaamheden zoals opgenomen in artikel 3, en is exclusief BTW.
2. Cocensus kan het bedrag van de jaarlijkse vergoeding uitsluitend verhogen op grond van:
a. aanpassingen in regelgeving van hogere overheden:
Cocensus brengt hiervan de deelnemer(s) binnen 2 maanden na de aanpassing van de regelgeving op de hoogte door informatie te verstrekken omtrent de aanpassing en de daarmee gemoeide kosten;
b. wijzigingen in de CAO voor gemeentelijk personeel;
- 1.
- 2.
- 3.
- 1.
-
2.
Cocensus brengt voor het begin van het kalenderjaar het bedrag van de jaarlijkse vergoeding, dit inclusief BTW, in rekening. Deze rekening wordt door de deelnemer verdeeld in vier gelijke termijnen welke worden voldaan op of voor respectievelijk 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van het kalenderjaar.
- 3.
-
4.
Kosten die op basis van een schriftelijke opdrachtverstrekking dan wel met instemming van een deelnemer door Cocensus zijn gemaakt in het kader van procedures gericht tegen beleidsmatige overwegingen van de deelnemer of tegen de kostenonderbouwing van een door de gemeente gehanteerd tarief, worden door Cocensus afzonderlijk bij de deelnemende gemeente in rekening gebracht.
- 5.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
-
6.
Bij de opheffing van de regeling zal onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de betrokken colleges van burgemeester en wethouders van de aan de regeling deelnemende gemeenten, een projectorganisatie ingesteld worden die de verdeling en de overdracht van de belastingarchieven naar de verschillende gemeenten verzorgt.
- 7.
HOOFDSTUK XI Duur, wijziging, toetreding, uittreding en opheffing
Artikel 23 Duur van de regeling
De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 1.
- 2.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
-
5.
Het college dat voornemens is uit te treden neemt op basis van de uittreedsom, als bedoeld in het derde en vierde lid, een definitief besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid van de wet. De uittreding geschiedt per 1 januari van een kalenderjaar met inachtneming van de opzegtermijn als bedoeld in het eerste lid.
- 6.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
Van een geschil als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet is sprake als ten minste één der besturen van de deelnemers zodanige mening is toegedaan.
Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer draagt zorg voor de toezending van deze regeling aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
Artikel 30 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer op 9 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom op 16 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk op 23 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan op 9 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland op 9 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar op 7 mei 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op 2 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard op 2 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk op 23 mei 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder 16 april 2019,
De secretaris, De voorzitter, namens deze, de wethouder,
Bijlage als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van deze regeling
De deelnemende gemeenten dragen zoals aangegeven in onderstaand schema, de bevoegdheden tot de heffing en invordering, de behandeling van bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie en tot de behandeling van verzoeken om kwijtschelding van de belastingen, heffingen en rechten, dit inclusief de behandeling van administratief beroep, over aan Cocensus:
dit met uitzondering van de navolgende onderdelen van de bij de verordening precariobelasting
|
||
Leges, voor zover dit betrekking heeft op titel 1, hoofdstuk 19 (verkeer en vervoer) |
||
voor zover dit betrekking heeft op zoals opgenomen in artikel 7, eerste lid, van |
||
voor zover dit betrekking heeft op de omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 5 |
||
voor zover dit betrekking heeft op de rechten zoals opgenomen in artikel 7, eerste lid, |
||
voor zover dit betrekking heeft op de omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 |
||
Bijlage als bedoeld in artikel 26, vierde lid, van deze regeling
In de huidige GR 2020 is opgenomen, dat voor uittreding uit de regeling een opzegtermijn van één jaar geldt. Gedurende de eerste driejaren na toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk. De kosten van uittreding worden door het Algemeen Bestuur vastgesteld.
In deze notitie wordt een nader voorstel gedaan voor de kosten van uittreding van een deelnemers uit de GR. Uitgangspunt daarbij is om deze specificatie zo eenvoudig en transparant mogelijk van aard te laten zijn en een afspiegeling van de jaarlijkse bijdrage.
Op het moment van uittreding komen de variabele kosten te vervallen. Deze zijn eenvoudig te duiden en het gaat dan met name om bijvoorbeeld de kosten die gemaakt worden voor de aanslagen (kohieren, printservice en porti).
Voor een aantal andere componenten is dat niet het geval.
Voor huisvesting is rekening gehouden met vierkante meters en werkplekkosten, gebaseerd op de huidige omvang van de formatie. Naast kosten van huur en service betreft het ook de kosten (kapitaallasten) van investeringen op het gebied van huisvesting.
De belastingapplicatie is min of meer een levend fenomeen. Upgrades of uitbreidingen worden aan het activum toegevoegd. De afschrijvingstermijn op de belastingapplicatie is 10 jaar, maar kent door alle uitbreidingen door de jaren heen derhalve ook een scala aan data waarop delen van het activum zijn afgeschreven.
Bij toetreding tot de GR zijn de voormalig medewerkers Belastingen met behoud van vaste aanstelling en opgebouwde rechten overgekomen naar de GR. Indien een gemeente uittreed dan ontstaat er overcapaciteit. De werkgever heeft dan de plicht om de medewerkers gedurende een periode van 2 jaar te begeleiden in het zogenaamde traject Van Werk-naar Werk. Dus gedurende 2 jaar is er sprake van boventalligheid op de formatie. Indien het traject niet leidt tot ander werk buiten Cocensus, dan is de GR als risicodrager nog twee tot drie jaar verplicht om de WW-aanspraken en andersoortige wettelijke toeslagen te financieren.
Na uittreding blijven er nog belastingwerkzaamheden over die betrekking hebben op voorgaande jaren. Het merendeel van de werkzaamheden ligt in de sfeer van invordering of dwanginvordering. Daarnaast kunnen er nog beroepsprocedures lopen en met terugwerkende kracht kwijtscheldings-verzoeken worden ingediend.
Indien als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de GR de lopende zaken met betrekking tot de oude belastingjaren voor wat betreft de aanslagoplegging (3 jaar) en de invordering (5 jaar) blijft afwikkelen dan is het voor de uittreding van belang om te bepalen welke componenten als risico bij de GR achterblijven.
De salarislasten betreffen 62,5% van de begroting met een risicoperiode van 4 jaar.
Hiervoor kan de staffel 60-45-30-15 worden toegepast.
De huisvestingslasten betreffen 5% van de begroting met een gemiddelde risicoperiode van 5 jaar.
Hiervoor kan de staffel 4-3-2-1 worden toegepast.
De ICT-lasten bedragen 16% van de begroting. De risicoperiode is afhankelijk van de termijn van afschrijving. Omdat deze varieert tussen de 1 en de 10 jaar, is een periode van 5 jaar te billijken.
Hiervoor kan de staffel: 16-12-8-4 worden toegepast.
De werkzaamheden voor invordering en dwanginvordering zouden op basis van een soort van no-cure-no-pay kunnen geschieden. Dat betekent dat de kosten die bij de belasting-belanghebbende in rekening worden gebracht uit hoofde van aanmaningen of dwanginvordering bij de GR achterblijven.
De kosten van aanslagoplegging en oude bezwaren gelden in hoofdzaak alleen nog in het eerste jaar van uittreding en in beperkte mate in de daarop volgende jaren. Hiervoor kan eenmalig 10% worden gerekend.
Met kosten van conversie naar de nieuwe applicatie van de uittredende gemeente wordt geen rekening gehouden. Deze kosten worden in hoofdzaak gemaakt door de nieuwe leverancier van de betreffende uittredende gemeente. Mocht de GR hiervoor benaderd worden, dan zullen de kosten afzonderlijk worden berekend.
Ook met de kosten van de beoordeling van de conversie door de accountant van de uittredende gemeente wordt geen rekening gehouden. De GR zal alle bestanden beschikbaar stellen, deze zijn immers eigendom van de gemeente. De kosten zullen in hoofdzaak worden gemaakt door de accountant van de betreffende uittredende gemeente.
Per saldo kunnen op de meest eenvoudige wijze de kosten van uittreding als volgt worden berekend, dit naar rato van de gemeentelijke bijdrage:
In totaal zijn de uitredingskosten van een deelnemer vast te stellen op 90+60+40+20 = 210% van de jaarbijdrage die voor het jaar van uittreding van de betreffende gemeente zou gelden. Dit is vastgelegd in artikel 26, vierde lid. Deze uittredingskosten moeten conform artikel 26, vijfde lid, binnen zes maanden na vaststelling van de hoogte hiervan door het Algemeen Bestuur aan de GR Cocensus worden voldaan.
Bijlage als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van deze regeling
De deelnemende gemeenten dragen zoals aangegeven in onderstaand schema, de bevoegdheden tot de heffing en invordering, de behandeling van bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie en tot de behandeling van verzoeken om kwijtschelding van de belastingen, heffingen en rechten, dit inclusief de behandeling van administratief beroep, over aan Cocensus:
dit voor zover dit betrekking heeft op de rechten zoals opgenomen in artikel 6, eerste lid, van de verordening Lijkbezorgingsrechten |
||
Bijlage als bedoeld in artikel 26, vierde lid, van deze regeling
In de huidige GR 2020 is opgenomen, dat voor uittreding uit de regeling een opzegtermijn van één jaar geldt. Gedurende de eerste driejaren na toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk. De kosten van uittreding worden door het Algemeen Bestuur vastgesteld.
In deze notitie wordt een nader voorstel gedaan voor de kosten van uittreding van een deelnemers uit de GR. Uitgangspunt daarbij is om deze specificatie zo eenvoudig en transparant mogelijk van aard te laten zijn en een afspiegeling van de jaarlijkse bijdrage.
Op het moment van uittreding komen de variabele kosten te vervallen. Deze zijn eenvoudig te duiden en het gaat dan met name om bijvoorbeeld de kosten die gemaakt worden voor de aanslagen (kohieren, printservice en porti).
Voor een aantal andere componenten is dat niet het geval.
Voor huisvesting is rekening gehouden met vierkante meters en werkplekkosten, gebaseerd op de huidige omvang van de formatie. Naast kosten van huur en service betreft het ook de kosten (kapitaallasten) van investeringen op het gebied van huisvesting.
De belastingapplicatie is min of meer een levend fenomeen. Upgrades of uitbreidingen worden aan het activum toegevoegd. De afschrijvingstermijn op de belastingapplicatie is 10 jaar, maar kent door alle uitbreidingen door de jaren heen derhalve ook een scala aan data waarop delen van het activum zijn afgeschreven.
Bij toetreding tot de GR zijn de voormalig medewerkers Belastingen met behoud van vaste aanstelling en opgebouwde rechten overgekomen naar de GR. Indien een gemeente uittreed dan ontstaat er overcapaciteit. De werkgever heeft dan de plicht om de medewerkers gedurende een periode van 2 jaar te begeleiden in het zogenaamde traject Van Werk-naar Werk. Dus gedurende 2 jaar is er sprake van boventalligheid op de formatie. Indien het traject niet leidt tot ander werk buiten Cocensus, dan is de GR als risicodrager nog twee tot drie jaar verplicht om de WW-aanspraken en andersoortige wettelijke toeslagen te financieren.
Na uittreding blijven er nog belastingwerkzaamheden over die betrekking hebben op voorgaande jaren. Het merendeel van de werkzaamheden ligt in de sfeer van invordering of dwanginvordering. Daarnaast kunnen er nog beroepsprocedures lopen en met terugwerkende kracht kwijtscheldings-verzoeken worden ingediend.
Indien als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de GR de lopende zaken met betrekking tot de oude belastingjaren voor wat betreft de aanslagoplegging (3 jaar) en de invordering (5 jaar) blijft afwikkelen dan is het voor de uittreding van belang om te bepalen welke componenten als risico bij de GR achterblijven.
De salarislasten betreffen 62,5% van de begroting met een risicoperiode van 4 jaar.
Hiervoor kan de staffel 60-45-30-15 worden toegepast.
De huisvestingslasten betreffen 5% van de begroting met een gemiddelde risicoperiode van 5 jaar.
Hiervoor kan de staffel 4-3-2-1 worden toegepast.
De ICT-lasten bedragen 16% van de begroting. De risicoperiode is afhankelijk van de termijn van afschrijving. Omdat deze varieert tussen de 1 en de 10 jaar, is een periode van 5 jaar te billijken.
Hiervoor kan de staffel: 16-12-8-4 worden toegepast.
De werkzaamheden voor invordering en dwanginvordering zouden op basis van een soort van no-cure-no-pay kunnen geschieden. Dat betekent dat de kosten die bij de belasting-belanghebbende in rekening worden gebracht uit hoofde van aanmaningen of dwanginvordering bij de GR achterblijven.
De kosten van aanslagoplegging en oude bezwaren gelden in hoofdzaak alleen nog in het eerste jaar van uittreding en in beperkte mate in de daarop volgende jaren. Hiervoor kan eenmalig 10% worden gerekend.
Met kosten van conversie naar de nieuwe applicatie van de uittredende gemeente wordt geen rekening gehouden. Deze kosten worden in hoofdzaak gemaakt door de nieuwe leverancier van de betreffende uittredende gemeente. Mocht de GR hiervoor benaderd worden, dan zullen de kosten afzonderlijk worden berekend.
Ook met de kosten van de beoordeling van de conversie door de accountant van de uittredende gemeente wordt geen rekening gehouden. De GR zal alle bestanden beschikbaar stellen, deze zijn immers eigendom van de gemeente. De kosten zullen in hoofdzaak worden gemaakt door de accountant van de betreffende uittredende gemeente.
Per saldo kunnen op de meest eenvoudige wijze de kosten van uittreding als volgt worden berekend, dit naar rato van de gemeentelijke bijdrage:
In totaal zijn de uitredingskosten van een deelnemer vast te stellen op 90+60+40+20 = 210% van de jaarbijdrage die voor het jaar van uittreding van de betreffende gemeente zou gelden. Dit is vastgelegd in artikel 26, vierde lid. Deze uittredingskosten moeten conform artikel 26, vijfde lid, binnen zes maanden na vaststelling van de hoogte hiervan door het Algemeen Bestuur aan de GR Cocensus worden voldaan.