Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2017
Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2017
De raad van de gemeente Hillegom
Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de ISD Bollenstreek van 31 augustus 2017
Gelet op de Gemeenschappelijke Regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek;
Gelet op de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, 8a, eerste lid, onderdeel d,
31 lid 2 sub j en 36 van de Participatiewet;
Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017
Hoofdstuk 2. Persoonsondersteunend budget
Paragraaf 1 Voorwaarden persoonsondersteunend budget
- 1.
- 2.
- 3.
Artikel 4 Bijzondere situatie bij gehuwden
In afwijking van artikel 3 tweede lid geldt dat, als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op persoonsondersteunend budget ingevolgde de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, de rechthebbende echtgenoot in aanmerking komt voor het persoonsondersteunend budget naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Hoofdstuk 3. Inspanningspremie
Paragraaf 1 Bevoegdheid dagelijks bestuur en soorten premies
Artikel 7. Bevoegdheid dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is bevoegd om aan een bijstandsgerechtigde een activeringspremie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder j, van de wet te verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum, indien deze, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Paragraaf 2 Voorwaarden inspanningspremie
Artikel 9. Voorwaarden inspanningspremie
- 1.
- 2.
- 3.
Artikel 11. Bijzondere situatie bij gehuwden
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op inspanningspremie ingevolgde de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor de inspanningspremie naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Het dagelijks bestuur kan ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 16. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur of maakt het nadere regels.
Toelichting op de Verordening minimabeleid en activering 2017
In de notitie “kanteling minimabeleid” 2013, nadien uitgewerkt in de beleidsregels minimabeleid ISD Bollenstreek, is destijds een nieuw minimabeleid beschreven waarin ook vanuit het door de ISD Bollenstreek uitgevoerde minimabeleid enerzijds klanten worden gestimuleerd om aan het werk te gaan en anderzijds klanten die dat niet kunnen (extra) financieel worden ondersteund. Tezamen met de inwerkingtreding van de Participatiewet heeft dit geleid tot de vaststelling van de Verordening “minimabeleid en activering Participatiewet, Ioaw, Ioaz, ISD Bollenstreek 2015”, waarin opgenomen (ter uitwerking van de voorgeschreven individuele inkomenstoeslag) het zogenaamde persoonsondersteunend budget en (als activeringspremie en ondersteuningsinstrument) de zogenaamde inspanningspremie.
Onder de Participatiewet kent het minimabeleid aldus de volgende voorzieningen
1 de individuele inkomenstoeslag (het persoonsondersteunend budget,POB) en de inspanningspremie (IP)
2.de collectieve aanvullende zorgverzekering en
3.de individuele bijzondere bijstand.
Inn 2016 is in het kader van artikel 42 GR ISD Bollenstreek het minimabeleid geëvalueerd en in het bijzonder de hier bedoelde verordening.
Vastgesteld en besloten is om de verordening zo min mogelijk inhoudelijk te wijzigen als wel vooral de verordening op een aantal punten juridisch-technisch te verduidelijken (wijzigen).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet, de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de Participatiewet verwezen.”
Wat betreft het begrip “inkomen” (sub j.)is opgenomen dat hiermee hetzelfde wordt bedoeld als het inkomen van artikel 32 van de Participatiewet, en de bijstandsuitkering maar exclusief vakantietoeslag.
Dit houdt tevens in dat de eventueel vrijlatingsbepalingen van artikel 31 van de wet van toepassing zijn
Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien het POB een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte POB buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.
Evenmin kan rekening worden gehouden met een eventueel gelegd beslag op het inkomen. Bijstand (POB) voor gemaakte schulden is immers niet mogelijk.
Wat betreft het begrip bijstandsnorm (sub k): in navolging van het begrip inkomen is bepaald dat ook deze (logischerwijs) exclusief vakantietoeslag is. De kostendelersnorm maakt onderdeel uit van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals de wetgever dit bedoeld heeft.
In plaats van de aanvraagdatum Is het begrip “verzoekdatum” opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 Participatiewet (=POB) spreekt over “verzoek” in plaats van over “aanvraag”.
Een verzoek is vormvrij, een aanvraag moet voldoen aan de eisen van de Awb.
Door verder het begrip “verzoek”’ gelijk te stellen aan een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en door de verzoekdatum in deze verordening gelijk te stellen aan de aanvraagdatum wordt bereikt dat verzoeken om een POB gedaan moeten worden via de gebruikelijke aanvraagprocedure.
Hoofdstuk 2 Persoonsondersteunend budget
In artikel 2 zijn de voorwaarden voor het recht op persoonsondersteunend budget nader uitgewerkt. Aan deze voorwaarden moet zijn voldaan op de verzoekdatum (aanvraagdatum) en gedurende de referteperiode.
Net zoals bij de langdurigheidstoeslag (oud) het geval was, is ook hier het inkomen gemaximeerd op 110% van de bijstandsnorm, (inclusief de kostendelersnorm maar exclusief vakantietoeslag).
Het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering” krijgt vorm door het persoonsondersteunend budget toe te kennen aan bijstandsgerechtigden die ontheven zijn van de arbeidsverplichting of aan hen met een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering of zij die naar vermogen werken. De zinsnede “in ieder geval” in lid 2 en aanhef geeft de uitvoering ruimte om het bedoelde criterium ook in bijzondere situaties toe te passen. Een voorbeeld hiervan kan zijn de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Hoe bepaal je of deze persoon al dan niet uitzicht heeft op inkomensverbetering? De verordening geeft hier geen rechtstreeks antwoord op. De oplossing daarvoor zal in de praktijk gevonden moeten worden; eventueel aan de hand van een werkinstructie en of uitvoerende beleidsregels.
De onderdelen c en d (geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitsluitingsgronden van toepassing) vloeien voort uit de wet, maar zijn vanwege de overzichtelijkheid opgenomen in de verordening
Het “naar vermogen werken” is uitgewerkt in lid 3. Het hebben van kinderen is in principe geen zwaarwegende omstandigheid of belemmering om meer uren te gaan werken. Er zijn immers in de regel) kinderopvangmogelijkheden. Dit ligt mogelijk anders indien er sprake is van een gehandicapt kind dat thuis verzorging behoeft. Dit zal maatwerk zijn.
Op deze wijze wordt recht gedaan aan artikel 36 van de wet waarbij bij het toekennen van de individuele inkomenstoeslag (= het POB) rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de persoon (nader uitgewerkt in artikel 36 lid 2 van de wet).
In lid 1, onderdelen a en b, is in overeenstemming met de wet en voor de duidelijkheid opgenomen dat bedoelde groepen geen recht hebben op POB.
Meer in het algemeen is het zo dat als men geen recht heeft op bijstand (bijvoorbeeld gedetineerden), of daarvan is uitgesloten (bijvoorbeeld personen die uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs hadden kunnen volgen), men ook geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag / POB.
Het recht op POB komt de gehuwden gezamenlijk toe. Worden personen op de verzoekdatum (aanvraagdatum) als gehuwden aangemerkt, dan moeten dus beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de wet en deze verordening. Voldoet één van de gehuwden of beiden niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden in principe geen recht op POB. Dit is geregeld in het tweede lid.
Artikel 4 Bijzondere situatie bij gehuwden
Is echter één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op POB (en van bijstand in het algemeen) op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor POB (wanneer deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 36 van de wet en deze verordening). De rechthebbende echtgenoot komt dan in aanmerking voor het POB naar de hoogte die voor hem als alleenstaande (ouder) zou gelden. Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende echtgenoot tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op POB.
Hoewel een en ander al uit de systematiek van de verordening voortvloeit, is hier voor de duidelijkheid opgenomen dat wanneer men recht heeft op het POB (geen uitzicht op inkomensverbetering) men geen recht kan hebben op een inspanningspremie (wel uitzicht op inkomensverbetering).
Artikel 6. Hoogte van het persoonsondersteunend budget
Onverlet het bepaalde in artikel 4 van de verordening is de hoogte van het persoonsondersteunend budget afhankelijk van de gezinssituatie op het moment van indiening van het verzoek (aanvraag): is sprake van een alleenstaande of is er sprake van gehuwden (gezamenlijke huishouding).
De toeslag voor een alleenstaande is gelijk aan die van een alleenstaande ouder. Voor het persoonsondersteunend budget is het niet relevant of tot het huishouden kinderen behoren.
Indien tot het huishouden wel kinderen behoren, gelden de zogenaamde kindregelingen.
Voor belanghebbenden in een inrichting/instelling geldt een lager budget daar zij lagere bestaanskosten hebben.
Artikel 7. Bevoegdheid dagelijks bestuur
In de Participatiewet is geregeld dat een premie tot een aangegeven bedrag jaarlijks kan worden vrijgelaten voor zover dit naar het oordeel van het college (lees: dagelijks bestuur) bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
Van deze bepaling is gebruik gemaakt om in het minimabeleid te bepalen dat bijstandsgerechtigde klanten die uitzicht hebben op inkomensverbetering (en derhalve de arbeidsverplichting hebben) geen recht hebben op een persoonsondersteunend budget maar onder voorwaarden wel op een inspanningspremie. De inspanningspremie heeft daarnaast het effect dat het de bijstandsgerechtigde klant aanspoort om op zoek te gaan naar reguliere arbeid en aldus bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
De premie bestaat uit een inspanningspremie. De hoogte van de premie is aangegeven in artikel 10.
Om in aanmerking te kunnen komen, moet de bijstandsgerechtigde in ieder geval gedurende een aangesloten periode van 12 maanden uitkering ontvangen dan wel hebben ontvangen.
Artikel 9. Voorwaarden inspanningspremie
In lid 1 zijn de voorwaarden genoemd voor het ontvangen van de inspanningspremie. Het gaat daarbij dus om bijstandsgerechtigden (dus geen gerechtigden op andere uitkeringen zoals WW en WAO/WIA) met een arbeidsverplichting met uitzicht op inkomensverbetering
Het bepaalde onder c komt dan ook overeen met hetgeen in deze geldt voor het POB (art 1 sub c.) Hiermee wordt voorkomen dat Ioaw-ers met veel vermogen in aanmerking komen voor een inspanningspremie. Deze premie maakt immers ook deel uit van het ondersteunend minimabeleid.
Lid 2 geeft een nadere uitwerking van het criterium uitzicht op inkomensverbetering.
En komt daarmee (grotendeels en in spiegelbeeld) overeen met artikel 2 lid 2, zij het dat het alleen betrekking heeft op bijstandsgerechtigden.
Lid 3 komt (in spiegelbeeld) overeen artikel met 2 lid 3 voor wat betreft het niet naar vermogen werken
De inspanningspremie is bestemd voor de bijstandsgerechtigde die 27 jaar of ouder is maar jonger dan de pensioengerechtigde en die zich in een periode van 12 maanden heeft ingespannen om werk te vinden.
Om vast te stellen dat hij zich heeft ingespannen geldt dat hij in de die 12 maanden geen verlaging heeft ontvangen op grond van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2015 die gerelateerd is aan zijn arbeidsverplichting.
Heeft de bijstandsgerechtigde met een arbeidsverplichting in het afgelopen 12 maanden geen verlaging opgelegd gekregen gerelateerd aan zijn arbeidsinspanningen, dan bestaat er recht op inspanningspremie. Indien hij wel een zodanige verlaging heeft opgelegd gekregen, dan is er geen recht.
Gelet op het bepaalde in artikel 31 lid 7 van de wet bestaat er geen inspanningspremie voor jongeren tot 27 jaar. De bepaling die de vrijlating regelt van bedoelde premie is immers op hen niet
Dit alles brengt tevens met zich mee dat het dagelijks bestuur in het kader van zijn handhavingsbeleid er op moet toezien dat klanten met de arbeidsverplichting zich daadwerkelijk inspannen richting de arbeidsmarkt. Het minimabeleid en de handhaving zijn daarmee ondersteunend aan de re-integratie.
Een maatregel in het kader van de afstemmingsverordening treft beide echtgenoten, ook al zou de andere echtgenoot zich wel voldoende hebben ingespannen richting arbeidsmarkt. Dit brengt automatisch met zich mee dat dan ook die andere echtgenoot geen recht heeft op de inspanningspremie.
Artikel 11. Bijzondere situatie bij gehuwden
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op IP op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid, van de wet, dan komt de rechthebbende partner in aanmerking voor IP (wanneer deze voldoet aan de voorwaarden van het IP ingevolge deze verordening). De rechthebbende partner komt dan in aanmerking voor het IP naar de hoogte die voor hem als alleenstaande (ouder) zou gelden. Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende partner tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op IP.
Hoewel een en ander al uit de wet en systematiek van de verordening voortvloeit, is voor de duidelijkheid opgenomen dat wanneer men recht heeft op de inspanningspremie (uitzicht op inkomensverbetering) men géén recht kan hebben op het POB (geen uitzicht op inkomensverbetering).
Dit betekent voor gehuwden dat wanneer de ene echtgenoot voldoet aan de voorwaarden voor het IP en de ander aan de voorwaarden voor POB er voor hen alleen recht kan zijn op IP.
Indien de bijstandsgerechtigde is uitgesloten van de IP vanwege onvoldoende solliciteren (resulterend in een verlaging op zijn uitkering) dan spreekt het dat hij daarvoor plaatsvervangend geen recht heeft op POB (want de bijstandsgerechtigde heeft immers uitzicht op inkomensverbetering.)
Artikel 13. Hoogte van de inspanningspremie
De hoogte van de inspanningspremie komt overeen met de hoogte van het POB en is dus ook afhankelijk van de gezinssituatie. Voor de hoogte van de inspanningspremie is het niet relevant of tot het huishouden kinderen behoren. Indien tot het huishouden kinderen behoren, gelden de zogenaamde kindregelingen.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 16. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
Het betreft hier een delegatiebepaling aan het dagelijks bestuur in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Het spreekt dat het dagelijks bestuur daarbij de kaders van de wet en deze verordening in acht moet nemen.
Artikel 17. Intrekken oude verordening
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel